
Jurisprudentie
BB5002
Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4037 AWBZ-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4037 AWBZ-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststelling hoogte PGB. Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening.
Uitspraak
07/4037 AWBZ-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoekster] (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van:
verzoekster
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2007, 06/5096
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoekster
en
de onderlinge waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te Amersfoort (hierna: Agis)
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft ir. R.J. Geluk te Nootdorp hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens verzoekster heeft ir. Geluk tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007. Verzoekster is niet verschenen. Agis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Wood, werkzaam bij Agis.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster, geboren op 8 januari 1918, heeft ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie voor verblijf in een verpleeghuis met een geldigheidsduur van 22 januari 2004 tot 22 januari 2009. Aangezien verzoekster in haar eigen woning wil worden verzorgd, heeft Agis bij besluiten van 3 juni 2004 en 14 januari 2005 aan verzoekster een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend van € 250,-- per dag voor de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2005. In het besluit van
14 januari 2005 heeft Agis tevens aan verzoekster medegedeeld dat na 31 december 2005 het PGB volgens de dan geldende wet- en regelgeving zal worden gecontinueerd.
Bij besluit op bezwaar van 22 september 2006 heeft Agis, voor zover hier van belang, het PGB van verzoekster voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 bij wijze van overgangstermijn vastgesteld op € 250,-- per dag. In dat besluit heeft Agis tevens aan verzoekster medegedeeld dat, overeenkomstig artikel 2.6.6, aanhef en achtste lid, van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfonds zoals deze met ingang van 1 januari 2006 luidt, de hoogte van het PGB € 183,45 zou bedragen en voorts aangekondigd dat met ingang van 1 januari 2007 onverkort toepassing zal worden gegeven aan die bepaling.
Bij uitspraak van 1 december 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij wijze van voorlopige voorziening aan Agis opgedragen aan verzoekster met ingang van 1 januari 2007 een PGB van € 250,-- per dag te verstrekken.
Bij de aangevallen uitspraak, verzonden op 26 juni 2007, heeft de (meervoudige kamer van de) rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 september 2006 ongegrond verklaard.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat aan Agis wordt opgedragen aan verzoekster met ingang van de datum van verzending van de aangevallen uitspraak een PGB ter hoogte van € 250,-- per dag te verstrekken. Daarmee wordt voorkomen dat verzoekster zich om financiële redenen genoodzaakt ziet om, voorafgaand aan de uitspraak van de Raad in de hoofdzaak, haar woning te verlaten en naar een verpleeghuis te verhuizen.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil dat Agis ook na de datum van verzending van de aangevallen uitspraak aan verzoekster een PGB ter hoogte van € 250,-- per dag is blijven verstrekken. Ter zitting van de voorzieningenrechter is namens Agis voorts verklaard dat verzoekster een PGB ter hoogte van dat bedrag zal blijven ontvangen tot het tijdstip dat er een verpleeghuis voor haar is gevonden. Daarbij is aangegeven dat, gelet op de bestaande wachttijden, ervan moet worden uitgegaan dat hiermee een periode van ten minste drie maanden zal zijn gemoeid.
In die omstandigheden, gevoegd bij het gegeven dat de Raad de hoofdzaak zal kunnen behandelen ter zitting van 28 november 2007, ziet de voorzieningenrechter grond voor de vaststelling dat geen sprake meer is van enig spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van Wezel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) Y. van Wezel.
BKH 021007